***
1189 -
OVER ERNEST CLAES EN DE DINGEN UIT ZIJN DAGEN
JAARABONNEMENT ‘tSCHELDT
Fax: € 105 * Gedrukt: € 120 * Via internet en pdf: €
80
65+ en studenten: gedrukt € 100 * internet € 60
*
Tel: 03 239
70 22 & 0486 05 45 10 * Fax: 03 230 83 54 Vragen naar Bert Murrath.
***
***
Toeval bestaat
niet, wordt gezegd. Maar is het geen toeval, dat ‘TSCHELDT juist op
inspiratie-tocht trekt bij Ernest Claes en de repressie,
terwijl ik op deze blog druk bezig ben met hetzelfde onderwerp, gezien door de
ogen van Marc Grammens van JOURNAAL, ooggetuige en
repressie-slachtoffer. Net als de Nest!
Ik doe dat
natuurlijk met de beste bedoelingen, daar onder verzwegen de vraag of jullie
nog altijd niet zelf ’n abonnement genomen hebben. Jdemenis-mensen, wat duurt
dat lang!
*
Bijna 70 jaar na de
feiten is er nu, meer dan ooit, opheldering vereist over die donkere na-oorlogse
bladzijden van onze onmiddellijke omgeving. De breuklijnen van wat toen goed of
slecht was, zijn immers aldoor breder geworden. Het ‘cordon sanitaire’ is er
concretisering van, want de geniepige voortzetting van de repressie.
België is nooit het
échte vaderland van de Vlamingen geweest, eerst en vooral omdat het dat zelf
niet wilde zijn, en tweedens omdat het altijd geprobeerd heeft – met alle
middelen – om de Vlaming als tweederangs-burger te behandelen. WIJ moesten
Frans leren van in de Lagere School teneinde ooit ‘ergens te geraken’. Zelfs
tot gisteren klinkt het ‘Pour les Flamands la mêlme chose’ in de goede Belgische
saloons.….
De jeugd moet
ervaren wat er toen verkeerd is gelopen, en de ouderen moeten er aan herinnerd
worden. België is het enige land van Europa waar de kunstmatige haat tussen de
goeden en de slechten va, de laatste oorlog nog iin staat van oorlog zijn. In de
buurlanden (Frankrijk, Nederland) gold er een jaar na de feiten algehele en
volledige amnestie. In Engeland werd zelfs niet gewacht tot het einde van de
oorlog om zelfs de Leiders van de Nazi-partij in vrijheid te stellen. In
België, waar men houdt van een sinister grapje, werd amnestie ver0lend aan hen die
als wildemannen na de Bevrijding verkracht, gemoord en gebrand hadden.
Wij zijn bijlange
niet het enige volk dat opkomt voor onafhankelijkheid, en waar nog altijd
vreemde heersers in ’t land (Onkelinx, Milqueette, Di Jeanetto, Labille) ons op
het scherm komen toespreken in een onverstaanbaar broebel-taaltje.
Mei 2014. Het is
niet meer zo ver af. Hun slippendragers, de Tsjeven vooral – Blauw en Rood
hangen nu al in de touwen – moeten in
zak en as, de woestijn worden ingestuurd. Als boete-doening voor hun
collaboratie met de Vlinder Regering van Di Jeanetto die ons koelbloedig uitzuigt,
à rato van 16 miljard per jaar. Net als 700 jaar geleden moet gans de Westerse
Wereld weer opschrikken va, de gongslag die opklinkt van uit de Lage Landen.
Basken, Catalanen, Schotten, Bretoenen, enz, moeten ons voorbeeld durven
volgen, om zodoende het Europa der volkeren te vormen, en niet langer het
Europa der seper-graaiers à la De Gucht of Verhofstadt, DeHaene pf Van Rampaai-aai.
Zeker zullen ook
dan niet alle problemen van zelf opgelost zijn. Maar Rome en Parijs zijn toch
ook niet op één dag gebouwd?
***
Ter zake :
G.
VAN HASSELT
GERECHTELIJKE
DWALING^
*
Wij
danken Jan van Hemelrijck, bezieler van het Ernest Claesgenootschap, voor de
toelating tot publicatie van dit werk van Ernest Claes. Het verscheen in 1947
onder zijn schuilnaam G. Van Hasselt. (De G staat voor Gerebernus)
Dank
ook aan Marc Somers die ons attent maakte op dit werk van Ernest Claes.
Prijs: 5 euro
(verzendkosten inbegrepen) Abonnees van ’t Scheldt krijgen dit nummer gratis
toegezonden.
***
De
hoofdredacteur liet Breugelmans en mij op zijn bureau roepen. Mijnheer Van
Casteren, de directeur van de drukkerij was bij hem. De hoofdredacteur zegde:
‘Hoor eens… mijnheer Van Casteren beweert dat de achteruitgang van het getal
abonnees alleen toe te schrijven is aan onze campagne tegen de incivieken. Hij
zegt, en ik geloof dat hij gelijk heeft, dat de lezers er genoeg van krijgen.
Ik ontvang ten andere elke dag terechtwijzigingen, die ik natuurlijk in de
krant niet opneem omdat ze toch geen proces durven inspannen. Maar het feit is
daar… Wij moeten van nu af onze houding veranderen…’ Breugelmans en ik keken
naar het gezicht van de hoofdredacteur zonder iets te zeggen, in afwachting van
wat er verder zou komen. Mijnheer Van Casteren stond bij het raam met de rug
naar ons toe. De hoofdredacteur sprak verder: ‘Uit de beste bron weet ik dat de
regering erg verlegen zit met die repressie. Van de ongeveer zeshonderd duizend
incivieken werden er bijna vierhonderd duizend van alle schuld vrijgesproken
door het gerecht… Gij,’ - hij keek mij nu vlak in de ogen met een niet al te
vriendelijke blik, docht me - ‘moet van nu af ophouden met uw artikels over
epuratie en repressie’.
Ik
werd gewaar dat ik rood werd tot in de rand van mijn oren. Ik sloeg even een
blik op Breugelmans, maar die keek stijf naar het een of ander voorwerp op den
lessenaar voor ons. Ik was ten uiterste onthutst. Sedert de bevrijding had ik
als journalist onder de Résistants en de goede patriotten wel enige naam
gemaakt, meen ik te mogen zeggen, met mijn campagne tegen de landverraders, en
ik dacht daarover trots te mogen zijn. In mijn groepering van de Résistants had
de voorzitter mij eens publiek gefeliciteerd met mijn artikels, en ik was zelfs
in het bestuur van de afdeling ‘Press et Propagande’ gekozen. Denkelijk zou ik
naderhand in aanmerking komen voor een decoratie. Men zal dan ook de verbazing
en de ontgoocheling begrijpen die de woorden van de hoofdredacteur in mij
opwekten.
‘Te
droog!’ Die woorden werden opeens uitgesproken door mijnheer Van Casteren, die
nog altijd met de rug naar ons toe voor het raam stond te kijken. De
hoofdredacteur, Breugelmans en ik keken te gelijk vragend naar die rug. Hij
scheen dat gewaar te worden, want hij keerde zich om. ‘Te droog, zeg ik… Men
moet al eens kunnen lachen als men een gazet leest. De lezers van Le Soir
kijken altijd eerst naar den ‘Humour Anglais’… ik ook’.
Breugelmans
en ik blikten nu weer naar het gezicht van de hoofdredacteur. ‘Dat is het
juist, zegde die, er moet wat meer humor in de krant komen… Schrijf eens een
paar humoristische schetsen,’ - tegen mij - ‘gij kunt dat wel… En gij,
Breugelmans, zult voortaan de sportrubriek wat levendiger moeten maken’.
Het
onderhoud was daarmee afgelopen. In de gang mommelde Breugelmans: ‘Ik meende
dat we gingen opslag krijgen’.
Wij
zaten een tijdje op onze plaats - Breugelmans vlak tegenover mij - precies of
we niet wisten wat aanvangen, en een paar keren ontmoetten onze blikken elkaar
met een arme ziekelijke glimlach. Wij spraken geen woord. Ik heb den ganse
namiddag niets goeds verricht. Ik haalde uit mijn lade mijn laatste opstel voor
den dag waarin ik krachtdadig van de regering eiste dat alle staats- en
gemeentebedienden, die zich, ook vóór de oorlog, in Davidsfonds, Willemsfonds,
Vlaamse Toeristenbond, Guldensporenviering en dergelijke onderscheiden hadden,
zouden afgezet worden, men moest eindelijk het land zuiveren van alle
onbetrouwbare elementen, ze vervangen door Résistants… Met iets als wrok
scheurde ik het aan snippers.
Humoristische
schetsen… Humoristische schetsen… Gij kunt dat wel… De hoofdredacteur had
schoon praten. Ik kon voor mijn waardigheidsgevoel niet antwoorden: ‘Ik kan dat
niet’. Maar het feit is nu eenmaal daar: ik ben geen humorist. Ik neem mensen
en dingen ernstig op, zoals in de epuratiekwestie. Ik voel mij meer
aangetrokken tot het dramatische, het tragische, het heroïsche zelfs, en in
mijn roman ‘De Ondergrondse Held’ - (Uitg. De Blauwe Blom, Antwerpen - 60 fr.-
post. Rek. 54.12.38) - komt geen straaltje humor voor. Ik heb ik zekere zin
zelfs een hekel aan humor, aan grappen, aan mensen die te gemakkelijk lachen.
En dan zegt die hoofdredacteur daar maar zo klakkeloos: ‘Gij kunt dat wel’. Het
was tevens een bevel, ik ken hem.
Bij
het avondeten keek ik afgetrokken voor me. Mijn vrouw merkte dat op. Toen de
kinderen naar bed waren vroeg ze: ‘Wel… is er iets?’ ‘Nee,’ zei ik nors.
‘Waarom zit ge daar dan zo te kijken?’ ‘Ik moet een humoristische schets
schrijven, iets om de mensen te doen lachen,’ antwoordde ik met een grijnslach
en te gelijk met zo’n ongelukkig lijdersgezicht alsof het om een buikoperatie
ging. ‘Vindt ge dat zo erg?’ vroeg ze domweg. Mijn vrouw heeft nooit mijn waar
karakter begrepen, en nog minder mijn werk. Ik las duidelijk in haar ogen dat
zij niet eens het woord ‘humoristische schets’ begreep. ‘Dat zal wel niet,
maar…’ ‘Kunt ge dat misschien niet?’ ‘Ja dat kan ik wel!’ vloog ik woedend uit.
‘Waarom zou ik dat niet kunnen?... Waarom zou de hoofdredacteur het mij anders
vragen?’
Ze
zei niets meer. Maar toen ze daarna Le Soir in handen nam en ik merkte dat haar
blikken op de eerste bladzijde recht naar de ‘Humour Anglais’ vlogen, en toen
zij daarop in een lach schoot en mij wilde voorlezen wat MacDoodle tegen Mr
Binks zei en wat Mr Binks aan MacDoodle antwoordde en ik daardoor begreep dat
zij ‘humoristische schets’ opvatte als een farce, een mop, een vertelselke om
te doen lachen in het genre MacDoodle en Mr Binks, steeg mijn ergernis zo
geweldig dat ik zonder een woord de kamer verliet en mij opsloot in mijn
bureau.
Daar
zat ik nu. Vóór me op mijn werktafel een blad wit papier, mijn vulpen er naast,
mijn blikken in ‘t ijle, mijn armen nutteloos naast mij neerhangend. Ik
verkeerde door de schuld van mijn vrouw in een gemoedsstemming die het laatste
greintje humor, zo ik dat ooit bezeten had, in mij verstikte. Ik had al zoveel
zin een lachwekkende schets te schrijven als in mijn onderbroek naar de
Folies-Bergère te gaan. Op dezelfde plaats had ik avond na avond, maanden lang,
mijn vaderlandse gal uitgespuwd tegen de slechte vaderlanders, de doodstraf
geëist voor alle landverraders, en daar de zuiverste vreugde aan beleefd. Ik
las eerst de kommunistische kranten en La Dernière Heure om in de gepaste
stemming te komen… En nu opeens… ‘een paar humoristische schetsen… Gij kunt dat
wel’
Mijn
ergernis ging stilaan over. Met een bijna treurige blik keek ik eindelijk naar
het boekenrek rechts van mijn lessenaar. Daar stonden mijn Vlaamse auteurs. Wie
van hen was nu humorist? Hoe zouden zij dat ‘humoristische schets’ opgevat
hebben?
Streuvels…
Heule steekt vol humor. Teirlinck… de humor is misschien de gaafste, de
natuurlijkste zijde van zijn talent. Claes… mijn bengel kent De Witte van
buiten en verleden week heeft hij geprobeerd de soepterrien over het hoofd van
zijn zusje uit te gieten. Timmermans… al zon en lach en goed humeur. Walschap…
echte gezonde galgen-humorist al willen de pastoors dat moedwillig niet inzien.
Toussaint van Boelaere … neen, de naam van die echte oude Belg zal bij het
dankbare vaderlandse nageslacht voornamelijk voortleven als épurateur. Maurice
Roelants, Julien Kuypers, Reimond Herreman… Allemaal zijn ze in mindere of meerdere
graad humorist, en de jongeren zijn het in zeer hoge mate schijnt het, maar ze
zijn ook allen hele, halve of één-kwart inciviek, of sympathiseren althans met
incivieken.
Neen,
bij zulke zogenaamde letterkundigen kan ik geen inspiratie zoeken, kan ik geen
stof vinden voor ‘humoristische schetsen’
***
Op
de NOS (BVN) Vander Meersch bezig gehord bij De Wereld draait doorrrr. U wet
wel, de man die van onze Standaard De Schandaard heeft gemaakt en nu bezig is
het NRC Handelsblad naar de kleder te helpen. Allemaal de schuld van de gratis
Internet-bladzijden, die de reclame-budgetten hebben meegezogen : 80% van de
inkomsten zijn weggevallen en de aandeelhouders zijn op zoek naar zo hoog
mogelijke dividenden. Ze besparen zoveel mogelijk op de kwaliteit van de
200-koppige redactie. Jobs, wat zou het! Ziet U het plaatje? Calimero : het is
altijd de schuld van de anderen. En van te weinig subsidies.
Over
de mirabele kwaliteit van de inhoud, de hoofdreden waarom lezers afhaken : geen
woord. De Vierde Macht is al lang geen enkele macht meer, maar alleen nog de spreekbuis
van het Establishment, die doof blijft voor wat er werkelijk leeft onder het
volk. De krant is een prentjes-boek geworden met schreeuwerige opschriften en
linkse indoctrinatie. Halve waarheden en hele leugens.
***
(Get) AA 3AB, strijder-schrijver op rust van blog-bubbels. Hij
observeert de wriemelende mensenmassa’s en licht op klaarlichte dag het
gebeuren bij met een stal-lantaarn. Want hij heeft niet graag dat Breedsmoel-kikkers
in zijn zonlicht komen staan.
“Ut mien zunne, of ‘k
straal joe, zei de bie”.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten