.
1229 - AHASVERUS DE
WANDELENDE JOOD EN DE VERZWONDEN ALLOCHTOON
***
***
Ahasverus, de
wandelende Jood, herinnert U zich hem nog? Is o.a. verhaald in een meesterwerk
van August Vermeylen. Wel, die
vroeg-middeleeuwe roman-figuur is nu,
dank zij De Morgen, vervangen door de in het niet verzwonden Allochtoon.
Allochtonië
is zoals de wolk in de Wonderlamp van Aladin : die verborgen Geest komt op het
gewenste moment al groetend uit de teut van de lamp en vervult al de wenen van
de kleine Aladin. Aladin is, zoals U weet, een Muzelmannetje met opkrullende punt-sloeffen
en dikke tulband, di eeuwen geleefd heeft zonder te weten, dat de Geest uit de
Fles voor hem de wereld aan zijn voeten zou leggen.
***
En nu is het zover.
Dank zij De Morgen en Daniël uit Gent. Zeker weten : die mensen zullen ooit aan
de voeten van de Kalief op een dik kussen gezeten, mogen meegenieten van de 72
maagden die zich bekommeren om de zieltjes van de afgestorven Muzels. Het is,
hoeft het gezegd, een schouwspel KNT, waarbij deze letters niet staan voor
Koninklijk Gents Theater, maar voor Kinderen Niet Toegelaten.
O ja, waarom ik
Ahasverus, de Wandelende Jood hierbij betrokken heb? Wel, omdat die even
onbestaande is als Allochtone : men spreekt er over, men schrijft er over, maar
niemand heeft die waanbeelden ooit gezien. Wat wel zichtbaar is, en meer dan
ons lief is, zijn de bewoners van dat niet-bestaand land. Het zijn de geesten
uit de fles, die aan alle alhier levende Aladins, een hemel op aarde bezorgen.
De onze….
***
Ter zake :
Politieke correctheid en taalepuratie: het mysterie
van de verdwenen allochtoon
21-02-2013 - Johan Sanctorum - Visionair België
Overgenomen bij Iskander.
***
Tot een van de bloedigste regimes sinds de tweede
wereldoorlog kan dat van de Rode Khmer gerekend worden, de militaire tak van de
Communistische Partij van Democratisch Kampuchea (nu Cambodja). Hun bezieler en
leider, Pol Pot, had het plan opgevat om de stedelijke beschaving, en eigenlijk
de beschaving tout court, af te schaffen via massale deportaties naar het
platteland. Men schat dat tussen 1975 en 1979 2 à 3 miljoen Cambodjanen (op een
totaal van 7 miljoen) zijn omgekomen.
Behalve in wreedheid overtrof Pol Pot zijn
leermeesters Stalin en Mao ook inzake de totale beslaglegging op het sociale
verkeer en het privé-leven. Slapen, ontlasting, eten en drinken: het moest
allemaal collectief gebeuren. Alles wat naar cultuur, expressie en
individualiteit verwees, werd verboden, op straffe van executie: eigendom
(uiteraard), naast kleding en uiting van persoonlijke smaak (iedereen liep in
het zwart), boeken (behalve dan de reguliere communistische literatuur), het
dragen van een bril (te intellectueel!), kennis van een vreemde taal (gevaar
voor imperialistische smetten), maar ook vriendschappen en familiale banden die
konden leiden tot groepsvorming buiten de cellulaire staatsstructuur.
Opmerkelijk is ook het belang dat de Khmers in hun
ijver hechtten aan een juist taalgebruik. Daartoe moest er grote schoonmaak
gehouden worden, niet alleen in de politieke terminologie. Woorden als vader of
moeder waren taboe wegens niet conform de communistische gemeenschapszin, naast
een hele resem andere vervuilde woorden uit de omgangstaal. Deze opkuis
vereenvoudigde het leven aanzienlijk, en zou leiden tot de ideale maatschappij,
zo meenden de Khmers oprecht: hun insteek was, hoe schandalig we dat nu ook
vinden, idealistisch, op het maakbaarheidsprincipe gebaseerd, en, tja, in die
zin zelfs politiek-correct.
Uiteindelijk werden de Khmers verjaagd door de
Vietnamezen, die hen ook eerst in het zadel hadden geholpen. Waarna de
indoctrinatie gewoon doorging.
De verhouding tussen politieke macht en taal-controle
was het stokpaardje van George Orwell. Al in 1945 publiceerde hij zijn
legendarisch geworden Animal Farm, een grotesk-satirische
allegorie over een boerderij waar de varkens het hebben overgenomen en een
welzijnsstaat creëerden volgens hoger beschreven Stalinistische principes. Maar
de wreedheid is nagenoeg afwezig: de propaganda en de indoctrinatie hebben de
vrijheidsberoving en de fysieke liquidatie grotendeels overbodig gemaakt.
Iedereen is gelukkig omdat... het woord ongeluk gewoon is afgeschaft, meer moet
dat niet zijn!
Orwell had vooral de Stalin-dictatuur voor ogen –in
die zin was hij zelfs een pleitbezorger van de Koude Oorlog-, maar de
eigenlijke visionaire dimensie van zijn distopische roman reikte verder: hij
zag al de “perfecte democratie” opdoemen, waar macht en semantiek (de betekenis
die aan woorden wordt toegekend) samenvallen.
Het systeem dat vandaag spreekwoordelijk als
“Orwelliaans” wordt gekarakteriseerd, drijft voornamelijk op taalmanipulatie en
semantische verwarring, met de communicatiewetenschap als sleuteldiscipline.
Zowel de simplifiërende on-liner als het omgekeerde, de quasi-onbegrijpelijke
woordenbrij, behoren tot het retorisch arsenaal van de macht.
De moderne
macht is niet meer repressief, ze grijpt in op het niveau van de taal, de
betekenissen, de tekst.
In een weinig bekend essay van 1946, getiteld
“Politics an the English Language”, doet George Orwell die newspeak haarfijn
uit de doeken. Macht berust op verwarring en ondoorzichtigheid, en daartoe
moeten er verbale mistgordijnen geschapen worden.
Zowel systemen als individuen ontlenen hun
autoriteit aan een complex taalgebruik, een groteske overdaad aan woorden,
frasen, alinea’s en voetnoten, die op de duur alleen nog naar elkaar verwijzen.
Het euvel komt voor bij wetenschappers, technici, kunstenaars, en zeker ook
politici. Er ontstaan dan kasten van specialisten die elkaar afschermen via een
jargon dat zogezegd noodzakelijk is om ingewikkelde knopen te ontwarren,
terwijl ze de knopen juist nog dikker maken. (→ meer hierover: “Eilanden
van gezond verstand”). Woorden worden gecreëerd,
gecombineerd, gedumpt, helemaal conform hun inwerking op de publieke opinie.
Met de media uiteraard als noodzakelijke sluis, en het academisch-cultureel
establishment als aangever.
De moderne macht is niet meer repressief, ze grijpt
in op het niveau van de taal, de betekenissen, de tekst. Ze organiseert de
democratie en de publieke opinie op zo’n manier, dat de free speech alleen nog
een variatie is op de legitieme thema’s, in een vast verbaal stramien. Alles
wat daar buiten valt, wordt gekwalificeerd als ongeoorloofd, nefast, grof,
extreem.
Ik moest dan ook voortdurend aan Orwell denken,
toen steden zoals Amsterdam in Nederland, en Gent in België, aankondigden dat
ze het woord “allochtoon” zouden schrappen. Verre van dit met het Rode
Khmer-regime te willen vergelijken, stelt men toch vast dat hier een
gelijkaardig politiek-correct voluntarisme aan het werk is: het idee dat
problemen zich oplossen door de taal te fatsoeneren. Terwijl het net andersom
is: de taal is een weerspiegeling van de sociale realiteit, die niet homogeen
is, maar heterogeen en conflictueus.
De volkstaal is steeds ad rem: als het woord
“allochtoon” bestaat en gebruikt wordt, is er ook een reden toe. Helemaal
Darwiniaans, zou ik stellen dat in het organische maatschappelijk weefsel
nutteloze en irrelevante termen een zachte dood sterven. En woorden die
overleven, wijzen op dingen die bestaan. Maar zo zien ze het in Gent en
Amsterdam dus niet: de feitelijke censuur op het woord “allochtoon” creëert
zwarte gaten in de publieke sfeer. Want de samenlevingsproblemen zijn er
natuurlijk wel,- hun onbenoembaarheid vergroot hen zelfs nog.
De ontkenningsstrategie die erachter schuilt is
perfide en lachwekkend tegelijk. Ooit stelde Steve Stevaert, nu actief als
havenbaas in Vietnam, voor om de term “Vlaams Belang” niet meer uit te spreken,
en enkel nog de afkorting “VB” te gebruiken (wat dan evengoed op “Vuile
Bruinzakken” kon slaan). Daarmee zou het probleem volgens hem wel van de baan
geraken. Ongeveer diezelfde tijd beantwoordde Prof. Etienne Vermeersch in de
media elke vraag over die partij met een lakoniek “Wie?”, in dezelfde
optimistische veronderstelling.
De feitelijke censuur op het woord “allochtoon”
creëert zwarte gaten in de publieke sfeer. Want de samenlevingsproblemen zijn
er natuurlijk wel,- hun onbenoembaarheid vergroot hen zelfs nog.
Dit taalkundig proberen te overrulen van de
realiteit is typerend voor een maakbaarheidsideologie die au fond niet
geïnteresseerd is in het werkelijke maatschappelijke spanningsveld: in het
kader van een permanente goed-nieuws-show wordt de realiteit geregisseerd en
gefilterd,- iets waar de media overigens voluit aan meedoen. De quasi-ethische
omlijsting van het woordverbod (“onzuiver taalgebruik” wordt meteen ook
“immoreel taalgebruik”) is kenmerkend voor een bovenbouw die wanhopig op zoek
is naar legitimatie: Gent en Amsterdam, redders van het correcte Nederlands, en
hoeders van de beschaving!
Op zich totaal betekenisloos geworden stoplappen
als “racistisch” en “(on)democratisch” fungeren als sleutelwoorden in deze
epuratie, die ver voorbij de strikt politieke sfeer gaat. De manier bv. hoe
kreupelen, steeds vanuit de bemoeizucht van de sociale sector, invaliden
werden, dan gehandicapten, daarna mindervaliden, nog later andersvaliden, om
voorlopig te eindigen als personen-met-een-beperking,- is tekenend voor de
fascinatie van de socio-politieke sector voor labelling en semantische
inkapseling.
We denken ook aan de systematische kruistocht van
de reguliere media die afgeven op het “racistische”, “vunzige”, “barbaarse”
taalgebruik op het internet, en de filters die worden toegepast op de eigen
publieksfora. Op die manier proberen de elites taalkundig greep te krijgen op
de massa, via een progressief-ethisch alibi. De missionarishouding dus. Het is
nog maar een kwestie van tijd, voor ze bij de UNESCO er achter komen wat de
term “voil Janet” precies betekent, en dan krijgt het Aalsters carnaval zijn
genadeslag...
Conclusie? De overheid moet zich niet moeien met
taalkundige epuratie. Als ze de treinen op tijd laat rijden en sneeuw ruimt ben
ik al heel tevreden. Taal is iets levend, en baart constant nieuw materiaal dat
van onderuit ontstaat. Elk jaar neemt de Dikke Van Dale zo’n 1500 woorden op
die tot de omgangstaal zijn gaan behoren. Het zijn woorden die soms door
individuen worden verzonnen, schrijvers of journalisten, maar dikwijls ook uit
de volksverbeelding zelf voortkomen. Vooral de jeugd- en jongerentaal is een
vruchtbare bron, denk aan het tentensletje van de editie 2010.
De etymologie is dikwijls complex en verrassend,
het gebruik onorthodox. Zo is het woord “bougnoul” van oorsprong een Arabische
term die “neger” betekent. Toen een brave borst recent meende dat het woord
“makak” mocht geschrapt worden, wees leraar Peter de Roover er fijntjes op dat
dit woord vrijwel enkel nog gebruikt wordt... als scheldwoord door Marokkaanse
allochtonen onderling. Ook het woord “neger” is in onbruik geraakt. Het woord
boerka maakt in de volksmond dan weer opgang als vuilzak voor gemengd
huishoudelijk afval. Verbieden?
In essentie loopt het woordenboek dus steeds de
feiten achterna. Dat kan ook niet anders: de officiële taal, het AN, is maar
een schaduw van de levende taal. Maar de Orwelliaanse krachten in het bestel
willen op de feiten vooroplopen en de maatschappij kneden via het
plichtlexicon, het Groene of het Rode boekje, het geadministreerde discours.
De enige autonomie die mensen nog rest, en waar ze
fanatiek aan moeten houden, is de vrijheid om hun woorden te kiezen, vanuit de
onderbuik, niet alleen vanuit het hoofd.
Het verzet tegen die plichttaal is fundamenteel, en
gelukkig springlevend. Om die reden maak ik me, zoals de lezer al heeft kunnen
vaststellen, ook niet al te druk over de spellingregels, uitgedokterd door een
clubje taalgeleerden ergens in den Haag. Nog veel minder maak ik me bezorgd
over de door puristen zo gehate chat- en SMS-taal, of andere idiomen en
tussentalen. Integendeel, ze vormen een vitaal tegengewicht voor de opgelegde
new speak, de bureaucratische sluiers en het abrakadabra van de
systeemtechnici.
Deze stille –en soms luidruchtige- strijd tussen
spontane idiomen en cultuurtaal is, veel belangrijker dan de immer verwaterende
politieke tegenstelling, dé conflictzone van de postmoderne democratie, waar
alles draait rond demagogie en massamanipulatie.
De enige autonomie die mensen nog rest, en waar ze
fanatiek aan moeten houden, is de vrijheid om hun woorden te kiezen, vanuit de
onderbuik, niet alleen vanuit het hoofd. En er desnoods nieuwe te verzinnen als
het vocabularium niet volstaat.
De schutting- en straattaal, samen met het kernproza
dat op het internet floreert, vormt geen verbale restfractie maar, integendeel,
de stamcellen van het spraakweefsel. In ons geval het Nederlands. Als
containerbegrip, niet als standaard.
Daar kan de Gentse burgemeester Termont, goede
leerling van Stevaert, niets aan veranderen. Gelukkig maar.
***
.
***
(Get) AA 3AB, strijder-schrijver op rust van blog-bubbels. Hij
observeert de wriemelende mensenmassa’s en licht op klaarlichte dag het
gebeuren bij met een stal-lantaarn. Want hij heeft niet graag dat
Breedsmoel-kikkers in zijn zonlicht komen staan.
“Ut mien zunne, of ‘k
straal joe, zei de bie”.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten