96 – DOORBRAAK
VIA DE FILOSOFIE NAAR HET GODSBESEF
Woensdag 12 Februari 2020
HET LEGAAT VAN DE IDIOOT
*
De
herop-gebouwde Frauen Kirche in Dresden. 'Een restauratie van de
Frauenkirche of van Warschau draagt de boodschap uit: het is voorbij.
Maar het is niet voorbij!'
**
*
foto: ©Reporters / DPA
Basisintuïties van George Steiner
*
*
Interview - 10 februari 2020
**
George Steiner (°1929)
*
is
90 jaar geworden. Een van de grootste cultuurcritici van de 20ste eeuw,
elitair universalist en polyglot, religieus agnost, doemdenker en
apocalypticus volgens sommigen die hem zijn kritiek op het
postmodernisme niet konden vergeven.
Bij
zijn 75ste verjaardag ging ik hem interviewen in zijn huis in
Cambridge. Ik had me gewapend met de basis-intuïties die ik in zijn
vroegste werk had gevonden en die hem nooit hadden verlaten. Ik
confronteerde hem ermee. Hieronder een uittreksel uit dit gesprek, dat
ik begin met het lot van de beroemde Frauenkirche te Dresden, waarvan de
restauratie tijdens de week van het interview voltooid werd.
Jaren
voordien had ik aan de oevers van de Elbe buiten de stad de
onafzienbare rijen genummerde, uit het puin van 1945 geredde stenen zien
liggen die later in de restauratie zouden ingepast worden. Ik sprak
mijn bewondering uit niet alleen voor het vernuft dat ingezet werd om de
kerk herop te bouwen, maar ook voor de volhardende wil om dat te doen.
Maar Steiner werd er emotioneel van: men had de kerk in haar ruïne
moeten laten staan, als gedenkteken.
De rest spreekt voor zich. Deze enkele bladzijden bieden ook een pakkend aperçu van zijn denk- en gevoelswereld.
George
Steiner: Al die reconstructies zijn zo dubbelzinnig! Een restauratie
van de Frauenkirche of van Warschau draagt de boodschap uit: het is
voorbij. Maar het is niet voorbij! De holocaust, maar ook Rwanda, ook
Pol Pot, hebben de drempel naar de onmenselijkheid verlaagd. We weten nu
waartoe we in staat zijn. We weten nu dat er aan de onmenselijkheid
geen grenzen zijn.
Vergeet
niet dat sterke en lucide geesten van de Verlichting exact het
tegendeel hebben beweerd. Na de affaire Calas zei Voltaire dat er in
Europa nooit weer gefolterd zou worden. Jefferson, die ik zeer bewonder,
zei: één ding kan ik u beloven, niemand zal ooit weer boeken verbranden
— en in Duitsland schreef de jonge Heine in 1821 dat waar men boeken
verbrandt, men tenslotte ook mensen gaat verbranden. Niemand luisterde!
En nu zouden we een museum maken van wat een blijvende aanwezigheid
hoort te zijn?
Jean-Pierre
Rondas: Dit is dan de ‘brutale paradox’ waarover u het heeft: dat een
hoogstaande cultuur kan samenvallen met de georganiseerde wreedheid.
Mijn
hele leven lang is dit mijn thema geweest. Als jonge student begon ik
me af te vragen hoe het mogelijk was dat iemand thuiskwam van zijn werk
waar hij mensen folterde, om dan Schubert te spelen — en goed te spelen:
dat is nu net het punt — of om Rilke te lezen. Ik doel trouwens niet
alleen op Duitsland. Het is een eerlijke vraag. In de kamer waar we nu
zitten had ik vaak de eer om Arthur Koestler te mogen ontvangen. Hij
stelde dat we twee soorten hersenen hadden: onze dierlijke hersenen
achteraan het hoofd, die sadistisch zijn en behept met territoriumdrift;
en dan een kleine aanzet tot ‘morele’ hersenen. Welnu, daar is niet het
minste bewijs voor. Jammer genoeg gaat het om één stel hersenen.
Ooit stelde u dat vooral l’ennui de hoge cultuur kan doen ontaarden in gewelddadigheid.
Ik
heb dat van Théophile Gautier, die in het midden van de Parijse belle
époque zei: liever barbarij dan verveling. Moravia’s prachtige boek La
Noia gaat daar ook over. Noia is zelfs sterker dan het gewone ennui, het
is zoals de acedia in het Latijn. Nausée is actiever en betekent dat je
moet gaan braken; bij noia drink je nog een kopje koffie…
Uit
de verveling die gepaard gaat met een slecht aangeleerde en slecht
verteerde cultuur, ontstond de honger naar wreedheid, naar actie, naar
gewichtigheid. Het aantal intellectuelen dat van geweld droomt, is
ontzaglijk. Het fantasma van geweld en het libido voor terreur kunnen
ineens toeslaan, ook aan een schrijfmachine of in een leven vol boeken…
Waaraan is het prestige van de humane wetenschappen volgens u ten onder gegaan?
Ik
herinner me de watersnoden in de vroege jaren vijftig, toen de
Atlantische Oceaan het land van New England overstroomde. Het bleek toen
dat Lloyds van Londen, toen de belangrijkste verzekeringsmaatschappij,
niet in staat was aan zijn verplichtingen te voldoen. Toen hoorden we
van het bestaan van die haast anonieme herverzekeraars in Zwitserland
die Lloyds financieel konden steunen.
Welnu, voor de humane wetenschappen was de theologie zo’n herverzekeraar.
Zelfs voor een agnosticus betekende het bestaan van een instantie
waarin men waarden doorgaf, of de idee van een transcendente waarheid,
dat men de beschikking had over een uiteindelijke herverzekering. Dat
tweeduizend vijfhonderd jaar grote literatuur, van Homerus tot Joyce en
Beckett, een theologische of mythologische dimensie inhield, betekende
ook dat er uiteindelijk iets was waarop je kon betrouwen. Daarvoor
hebben we in het Engels een woord dat ik als schrijver speciaal koester,
to underwrite: een verzekeraar underwrites iets waardevols.
He does not exist, the bastard
Het
genie dat de volgende stap heeft gezet, was Samuel Beckett. Elke grote
tekst van Beckett gaat over het adieu aan de herverzekeraar en over de
vraag: wat nu? Meer zegt Beckett niet. In één van zijn theaterteksten
staat de fantastische en zeer eenvoudige zin: ‘He does not exist, the
bastard‘. Je kan die zin op twee manieren lezen: ofwel bestaat God niet,
ofwel is hij een bastard juist omdat hij niet bestaat en ons niet kan
helpen. Beckett kan dat, beter dan welke andere schrijver ook, omdat hij
ons dwingt de vraag te stellen: als er geen (her)verzekeraar meer is,
en we bevinden ons in het oog van de storm, wat gaan we dan doen? Daarom
leven we niet alleen in een boeiende periode, maar tegelijkertijd ook
in een epiloog, een nawoord bij een groot klassiek tijdperk.
Het tijdperk na de door Nietzsche verkondigde ‘dood van God’?
Ik
weet niet goed welke betekenis Nietzsche aan die fameuze zin heeft
gehecht. De idee duikt trouwens ook al op bij Novalis en bij Jean Paul,
die lang voor Nietzsche de uitdrukking der Tod Gottes precies zo
gebruikte. Anderzijds lees je in Wittgensteins dagboeken wel tien keer:
als ik mijn werken aan God kon opdragen dan zou ik dat doen. Het was
misschien ook maar een metafoor…
Ik
kan heel gemakkelijk datgene wat religieus is in mezelf aanwijzen: het
is het besef dat onze hersenen zo klein zijn in verhouding tot de vragen
die we moeten stellen, en dat op zich al is een religieuze overtuiging.
Dat we op bepaalde vragen nooit antwoorden zullen krijgen, is een
religieuze overtuiging. Ik kan me geen universum voorstellen dat we
uiteindelijk zouden kunnen begrijpen. Het zijn de vragen die me
fascineren. Daarin ben ik beïnvloed door Heidegger, die zegt dat de
natural piety, de Frömmigkeit van de menselijke ziel erin bestaat vragen
te stellen. Dat is volgens mij zeer juist. Een uitmuntend student stelt
vragen. De meester heeft de antwoorden niet, die heeft weer andere
vragen.
U schreef dat u zichzelf plaatst in de traditie van Ernst Bloch, Adorno, Walter Benjamin: de grote Joodse messianisten.
Ernst
Bloch heb ik nog gekend; ik speelde voor vertaler voor hem als hij naar
Engeland kwam. En als ik over muziek schrijf, wat ik vaak doe, hangt de
grote schaduw van Adorno over mij. Toen ik After Babel klaar had wist
ik dat dit het boek was dat Walter Benjamin tien keer beter had kunnen
schrijven als hij wat langer had geleefd. Zij, Bloch, Adorno en Benjamin
zijn de messianistische, maar ook tragische figuren.
Neemt u deze erfenis van het messianisme ook op in de betekenis die Walter Benjamin eraan gaf?
Neen,
hij deed het zelf niet! Voor hem was het messianisme een metafoor, hij
geloofde helemaal niet dat er een messias zou komen. Het is een andere
manier om het woord ‘hoop’ te gebruiken, of het woord ‘morgen’. Wij
gokken op de mogelijkheid van een morgen, en telkens als ik in de herfst
bij de start van een nieuw academiejaar een nieuwe groep studenten
mocht verwelkomen, was dat een gok op morgen. Ik heb die studenten nu
niet meer, en ik mis ze verschrikkelijk.
Uw
uitspraak over het legaat van Benjamin, Adorno en Bloch wordt besloten
met ‘de erfenis van de ethico-filosofische omgang van de rabbi’s met het
woord’.
Dat
is de Centraal-Europese en rabbinale traditie, waarvan ook Karl Marx en
Emmanuel Levinas deel uitmaken, of Jacques Derrida wiens laatste acht
of negen teksten in feite Talmudische commentaren zijn. Dat is ook die
geweldige beweging van secularisering, toen een traditie van duizenden
jaren Joodse betrokkenheid met het woord zich van de religie afwendde en
zich op het seculiere domein richtte.
Vanwaar
uw preoccupatie met Dostojewski’s Grootinquisiteur? U laat zelfs de
negentigjarige Hitler een ‘grootinquisitoriale’ monoloog houden. Deze
invulling lijkt de realpolitieke opstelling die beweert te kiezen voor
‘het goed van het volk’, ten gronde te veroordelen. Kiest u voor de
zwijgende, onrealistische visionair van het Woord?
Aristoteles
zegt dat het Griekse woord ‘idioot’ slaat op de persoon die thuisblijft
omdat hij niet betrokken wenst te geraken bij de politiek op het
marktplein. Zo iemand heeft volgens hem het recht niet de politici voor
varkens uit te maken, want waarom probeerde hij dan niet om het beter te
doen dan zij? Welnu, mijn hele leven lang ben ik een ‘idioot’ geweest,
in die zin dat ik altijd alle actieve betrokkenheid heb geweigerd.
Honderd keren heb ik wel de kans gehad: ik had me bij een politieke
partij kunnen aansluiten of ervoor kunnen werken; mensen die ik enorm
bewonder zijn lid geworden van de Franse Communistische Partij, of van
de groenen of de liberalen. Ik heb dat niet gedaan, ik ga zelfs niet
stemmen want ik geloof helemaal niet in de democratie, ik ben een
Platonische anarchist. Dat is een comfortabele positie, maar dat is ook
de reden waarom ik geen recht heb te zeggen dat ik het beter had gedaan.
Maar
er zijn mensen die hun leven hebben gegeven aan de politieke actie en
die een groot verschil hebben gemaakt. We zijn het erover eens dat als
Mandela of Gandhi deze kamer zou binnenkomen, dat we dan zouden opstaan,
en ik denk dat we dat zelfs zouden doen voor de warrige, getikte,
bevooroordeelde en geïnspireerde Bertrand Russell, omdat hij weigerde om
niet betrokken te geraken.
Ikzelf
ben in verschillende opzichten een particulier persoon. Ik voelde dat
ik wilde studeren en onderwijzen, en bepaalde waarden wilde meedelen aan
anderen, iets wat ik niet had kunnen doen in een politieke atmosfeer.
Het enige wat ik heb gedaan is mijn studenten vertellen dat je de stad
moet verlaten als er bepaalde soorten van onrecht zich beginnen voor te
doen. Als je dat onrecht niet kunt tegenhouden, ga dan weg. Het is een
laf advies, maar ik geloof in de ballingschap. Ik geloof in de leer van
de grote Chassidische meester, de Baäl Shem Tov, dat de waarheid zich
altijd in ballingschap bevindt. Dit is de zin die voor mijn hele leven
op vele manieren als leidraad heeft geleid: Die Wahrheit ist immer im
Exil.
Ook
dat is een comfortabele, geprivilegieerde en beschermde positie, ik
weet het. De Britten hebben me toegezegd dat ze mijn privébestaan zouden
beschermen, dat hun systeem me zou toelaten mijn leven te besteden aan
dingen waar zij geen ene moer om gaven (de filisterij zit hier diep, het
woord intellectueel is hier als belediging bedoeld), maar als het nu
eenmaal dat was wat ik wou doen, dan was dat in orde. Bepaalde andere
landen zou ik trouwens daarvoor nooit in overweging nemen. Ik weiger
bijvoorbeeld lezingen te geven aan Amerikaanse universiteiten waar
studenten in de commissies zetelen om professoren te benoemen. Op dat
ene kleine principe geef ik niet toe.
Ik geloof dat het nationalisme de verschrikking van onze tijd is.
Maar
waarom ontmoeten wij elkaar niet in een bureau aan de universiteit van
Jeruzalem? Dat is de vraag. Waarom zitten we hier in Cambridge,
Engeland? Mijn vader was lid van de eerste zionistische vereniging in
Wenen ten tijde van Herzl. Ik geloof dat het nationalisme de
verschrikking van onze tijd is. Ik denk dat het de plicht van de Jood
is, om te leren hoe ergens te gast te zijn en om die kunst ook aan
anderen aan te leren. Geloof me, dat is een moeilijke kunst, want heel
vaak schoppen ze je eruit en werkt het niet. Dan bevind je je weer in
een getto.
Maar
te gast zijn in Israël, dat is nog wat anders. Als ik nu in Israël zou
wonen, zou ik op alle straathoeken moeten staan en uitroepen dat, als we
andere mensen martelen om te kunnen overleven, het dan beter zou zijn
om juist niet als een militaire natie te overleven. Na een tijd zouden
ze me dan ofwel arresteren ofwel opsluiten in een gekkenhuis, daar
twijfel ik niet aan. Maar dat is het wat ik had moeten doen, ik weet
het, ik ben niet gek. Ik weet dat, als ik de moed had gehad om dit te
doen, ik dan veel beter zou slapen.
’s
Nachts spookt Spinoza door mijn geest. Wat zou hij hebben gedaan? U
weet dat hij ondergedoken was. Hij sloot ramen en deuren en schreef een
van de grootste werken ter wereld, de Ethica, die we nu bezitten omdat
hij het zo heeft gedaan. Toen zijn beschermheren, de Gebroeders de Witt,
op straat werden vermoord aarzelde hij even. Zou hij de straat opgaan?
Hij deed het niet. Oordeel niet, vooral niet over een Spinoza; maar toch
kan ik u vertellen dat er momenten zijn dat ik diep beschaamd ben omdat
ik de moed niet heb gehad naar Haifa of naar Tel Aviv te gaan.
Misschien zou Simone Weil gegaan zijn, als ze niet zo vroeg was
gestorven, ik weet het niet.
In
Israël schrijven ze veel over mij, ze zijn daar een beetje geobsedeerd
door mijn persoon. Het ergste is als ze zeggen dat ik gelijk heb.
Diegenen die zeggen dat ik een varken en een hond ben en dat ik niet het
recht heb te spreken vanuit de beschutte wereld van Cambridge: met die
mensen kan ik leven. Maar het is bijna onverdraaglijk als ze zeggen dat
ik gelijk had. Meer kan ik u niet vertellen.
George Steiner, Het oog van de meester, De Bezige Bij, 2004
George Steiner, De idee Europa. Essay, Nexus Instituut, 2004
(Dit
is een gedeelte van het interview dat werd uitgezonden in het programma
Rondas op Klara, zondag 2 mei 2004. De volledige transcriptie en
vertaling staat in Rondas’ Wereldbeeldenboek, Kapellen 2006, p.
103-115.)
Jean-Pierre Rondas
NASCHRIFT
*
Tussen “…“ even kort herhalen. Zodat het zowel bij de lezer als bij mijzelf goed doordringt… En ‘ad vitam eternam’ opgeslagen blijft in ons persoonlijk archief. Voor late. Tegen dat ooit ‘Meneer Midddernood’ komt….
*
…. Welnu, voor de humane wetenschappen was de theologie zo’n herverzekeraar….
*-*-**-*
….
Ik kan heel gemakkelijk datgene wat religieus is in mezelf aanwijzen:
het is het besef dat onze hersenen zo klein zijn in verhouding tot de
vragen die we moeten stellen, en dat op zich al is een religieuze
overtuiging…..
*
Hieraan,
vooral aan de twee bovenstaande hier overgenomen zinnen, heeft
ondergetekende zeer weinig of niets aan roe te voegen. Tenzij, misschien
het gevoel van kleinheid dat ieder ‘Rredelijk Schepsel Gods’’ zou
moeten voelen zo gauw die tot de jaren van veerstand is gekomen.
Kijk naar omhoog in de diepe blauwe lucht en U zult begrijpen wat ik bedoel…
*
Geen opmerkingen:
Een reactie posten