282 - DOORBRAAK OVER DE BEGINSELEN VAN DE NIEUWE VLAAMSE ARROGANTIE
Vrijdag 19 juni 2020
*
N-VA tussen beginselen en deugvertoon
**
Als
N-VA wat meer beginselvast was geweest, hadden ze meer uit de brand
kunnen slepen in het debat rond praktijktests, schrijft Koenraad Elst.
foto: ©BELGA
*
*
Het
was redelijk sensationeel: N-VA-minister van Wonen, Matthias
Diependaele, die in De Afspraak (11 mei) het voorstel van
‘praktijktesten’ beginselvast afschoot. De media hadden de indruk van
ruime eensgezindheid pro praktijktesten gewekt, en Vlaams
Gelijkekansenminister Bart Somers (Open Vld) trotseerde de weigerachtige
coalitiepartner door de praktijktesten honderduit aan te prijzen en ze
alvast op gemeentelijk niveau door te drukken. Dat hij daarmee een
crisis in de Vlaamse regering veroorzaakte, deert hem geenszins. De
goede zaak is wel een conflict met een eenzame N-VA-minister waard.
Diependaele
onderbouwde zijn radicale tegenstem met twee argumenten. Ten eerste,
‘we moeten stoppen met elke Vlaming als racist te behandelen’, en vooral
ten tweede: ‘Een overheid mag niet liegen tegen haar burgers’. Als zij
dat toch doet, ‘wordt het vertrouwen in de overheid beschaamd’.
het is een slecht idee om de overheid te machtigen tot liegen tegen haar burgers
Het
is de meesten in deze discussie blijkbaar ontgaan, maar het gaat
inderdaad over het recht om te liegen. Wie eenzelfde sollicitatie doet
onder de naam Peter en onder de naam Mustafa, moet minstens één van de
twee keer liegen. Welnu, het is een slecht idee om de overheid te
machtigen tot liegen tegen haar burgers. Zeker voor liberalen, zowel
Vlaams-liberalen van de N-VA als Belgisch-liberalen van de Open Vld. Dit
is een grondleggend beginsel voor een democratie, waarin de overheid
uit het volk voorkomt en niet de vijand van het volk is die het met
krijgslisten mag te lijf gaan.
Praktijktest als uitlokking
Op
sociale media rakelden sommigen Maarten Boudry’s column ‘Waarom
iedereen belang heeft bij praktijktests‘ uit 2017 op. Bij herlezing van
zijn blogs deed ik enkele keren mijn hoed af voor zoveel intellectuele
klaarheid, maar hier vergist hij zich ernstig. Om te beginnen roept hij
duidelijk op tot sanctionering: ‘Beste regeringspartijen, reken niet
enkel op zelfregulering, sensibilisering of marktwerking. Voer zelf
controles uit, met een heldere en correcte methode, en licht alle
betrokken partijen in. Doe aan opvolging en sleep de hardleersen voor de
rechter. Maar bespaar ons uw slappe uitvluchten.’
Onder
die slappe uitvluchten noemt hij ook deze: ‘dat praktijktests een vorm
van “uitlokking” van een misdrijf zijn’. De eenvoudige vaststelling dat
ze een leugen impliceren, was toen blijkbaar nog niet aan de orde. Of
gold als te zwart-wit; maar dit is eraan verwant. Wel, strikt
rechtskundig, betoogt hij, zou dit niet aan de definitie van
‘uitlokking’ voldoen. Twijfelachtig, maar ik heb niet de deskundigheid
om daar uitspraak over te doen. Echter, in zijn tegenargumentatie laat
Boudry zich het volgende ontvallen: ‘Iemand die zich als potentiële
huurder voordoet, (…) doet precies wat elke persoon zou doen: zijn of
haar naam zeggen.’
Even
daargelaten dat ‘zijn naam zeggen’ in het goed Nederlands al volstaat
(volgens het spraakkunstbeginsel: ‘het mannelijk omhelst het
vrouwelijk’), vallen hier twee dingen op. Dat iemand zich als iemand
anders ‘voordoet’, wijst al op een vorm van liegen. Bijvoorbeeld, een
burger die zich als politieman ‘voordoet’, liegt metterdaad, en is
daarvoor zelfs strafbaar. Ten tweede, de stelling dat hij ‘zijn naam
zegt’, is onwaar. Het wezen van deze praktijktesten is nu juist dat de
tester niét zijn naam zegt, dat hij een andere dan zijn naam zegt.
Tsjevenstreek
Praktijktesten
legaliseren de leugen. Nochtans had meester Paul Quirijnen, na een
gewonnen proces tegen een zegsman van het (aan racisme verwante
‘misdrijf’) negationisme, nog triomferend verklaard dat het vonnis
voorgoed bewezen had: ‘Liegen mag niet.’ Dat is moreel natuurlijk
loffelijk, maar wettelijk is dat niet zo. De wet moeit er zich niet mee
als burgers tegen pakweg hun partner leugens vertellen. En ook niet als
politici dat voor de camera doen. Maar het geldt wél voor de overheid in
haar betrekkingen met de burgers. De overheid formeel het recht op
liegen verlenen, dat is een hellend vlak waarvan je het einde niet ziet.
Dat leidt tot Sovjet-praktijken, ook als een meerderheid van de huidige
politici en meningmakers dat nog niet beseft.
Die
overweging geldt des te meer wanneer je bedenkt dat op een ongewenst
resultaat van een praktijktest een heuse bestraffing kan volgen. Zelfs
de Verlichte wijsgeer Maarten Boudry liet dat al blijken. Hoeveel te
meer dan niet Vlaams Open Vld-parlementslid Sihame El Kaouakibi die in
een interview met De Morgen die praktijktesten aldus rechtvaardigt:
‘Racisme is een misdrijf. En dus moeten we ons niet neerleggen bij de
huidige straffeloosheid.’
De
bestraffing van racisme, die is haar wel een leugen waard. Maar daar
legt ze wel de vinger op de wonde: Diependaele staat met de rug tegen de
muur, want de racismewet maakt woorden en daden van racisme strafbaar.
Toen die wet in het parlement ter stemming lag, had de Volksunie, de
vorige incarnatie van de N-VA, genoeg democratische reflex om tegen deze
muilkorfwet te stemmen. De Belgische grondwet waarborgde immers het
recht op vrije meningsuiting, ook en bij uitstek van betwistbare
meningen. Maar de huidige generatie politici is aan deze beperkingen
gewend geraakt en stelt ze niet eens in vraag. Op de grondslag van de
bestaande racismemuilkorf kunnen dus verdere fnuikende verordeningen
gebouwd worden.
Bart Somers glom alvast van tevredenheid
Daags
na Diependaele’s onverwacht duidelijke uitspraak moest de Vlaamse
regering een crisisvergadering beleggen, want een aantal tenoren van
Open Vld en CD&V had het vóór praktijktesten. De regeling die
daaruit kwam, is te begrijpen als een Belgisch compromis, een
tsjevenstreek. Voorlopig toch, want typisch is hier juist dat de
betekenis van de gebruikte woorden erg rekbaar is. Het gaat blijkbaar
(zo werd het in een eerste commentaar door De Standaard uitgelegd) om
een aanvaarding van het beginsel van praktijktesten, maar zonder ze zo
te noemen. Bart Somers glom alvast van tevredenheid over het bereikte
resultaat, al had zijn favoriete term een stap teruggezet.
N-VA-beginselen
Probleem
voor Diependaele zijn niet de kiezers, leden of kaderleden van zijn
partij, noch het team van opvallende allochtone mandatarissen die
voorbeeldig de weg wijzen naar een volledige integratie zonder
complimenten. Het zijn alleen de topfiguren van de N-VA die op de
overeengekomen partijlijn neerkijken en zich (tevergeefs) bij hun
vijanden in het gevlij proberen te werken. Ze mogen zich dan
conservatief noemen, maar in de echte wereld lopen ze mee met de
toonaangevende opinietrends. Inderdaad, de voorstanders van
praktijktesten scheppen er plezier in om vroegere momenten van
N-VA-steun aan te halen. Zo zei Sihame El Kaouakibi: ‘Het vreemde is wel
dat minister-president Jan Jambon (N-VA) in het begin van het
academiejaar aan de UGent zei: er komen praktijktesten. Bart De Wever
pleitte in 2007 zelf nog voor praktijktesten.’
Hoe
meer mensen voor de schijnwerper staan, des te meer raken ze gehecht
aan applaus en goedkeuring. Daarvoor zorgen dan de opiniehegemonen, en
die staan niet aan de kant van de N-VA-gedachten. Je krijgt daar dus
hetzelfde verschijnsel als bij de vroegere CVP toen mijn ouders daar
voor stemden: de basis was conservatief en katholiek, maar op haar
schouders stonden leiders als Miet Smet of Johan Vanhecke die op die
basis neerkeken en tegen de heersende ideologische modes aanschurkten.
Zij wilden vooral hun vijanden overtuigen hoezeer zij deugden. Bij de
N-VA zag je bijvoorbeeld hoe leden en mandatarissen (met bij uitstek die
van moslimachtergrond) kritisch stonden tegenover de islam, terwijl
Geert Bourgeois, Jan Jambon en Liesbeth Homans als remedie voor de
radicalisering ‘méér islam’ voorstelden.
Bij de twist om de praktijktesten had de N-VA meer uit de brand kunnen slepen als zij beginselvast was geweest.
Bij
de twist om de praktijktesten had de N-VA meer uit de brand kunnen
slepen als zij beginselvast was geweest. Nee, ik zei niet het verwachte
‘eensgezind’, want dan wordt de vraag: ‘Eensgezind waarover?’ Eens je
het belang van een beginsel inziet, volgt eensgezindheid daarrond
vanzelf. Over het beginsel dat de overheid tegenover haar burgers
waarheidsgetrouw moet zijn, kan men het toch eens worden? Maar blijkbaar
ligt er op de weg omhoog van basisflamingant naar topfiguur een
hindernis die nefast is voor de trouw aan de beginselen waar het
allemaal om begonnen was.
Koenraad Elst
Geen opmerkingen:
Een reactie posten