185 - DOORBRAAK
*
Zaterdag 4 april 2020
*
DREYFUS EN #METOO
'J'ACCUSE' IN POLITIEK CORRECTE TIJDEN
*
**
Roman Polanski
foto: ©Reporters
Paralipomena - 04/04/2020 Philippe Clerick - Leestijd 7 minuten
*
Van
rechtse lui hoor je vaak dat links vroeger beter was: 1848, het
algemeen stemrecht, de sociale zekerheid, het anti-fascistisch front,
Algerije, Indochina … Bij enkele van die kwesties heb ik mijn
bedenkingen, maar in het algemeen geef ik de nostalgici gelijk. Het
mooiste voorbeeld is de Dreyfus Affaire waar links aan de goede, en
rechts aan de verkeerde kant stonden.
Spionage
Ik
heb daar redelijk veel over gelezen. De grote lijnen zijn eenvoudig.
Een joodse kapitein in het Franse leger, Alfred Dreyfus, wordt in 1894
veroordeeld voor spionage. Hij zou militaire geheimen hebben verkocht
aan de Duitsers. Na zijn veroordeling ontdekt men dat die geheimen
eigenlijk verkocht waren door een andere officier. De legerleiding wil
haar fout niet toegeven. De linkerzijde eist een nieuw proces. Emile Zola schrijft zijn beroemde brief ‘J’accuse’. Dreyfus wordt in eer hersteld.
Als
je het zo samenvat, stelt het allemaal niet veel voor. Toch heeft de
zaak gedurende tien jaar de Franse politiek beheerst. De kranten bléven
erover schrijven. Er kwamen altijd maar nieuwe processen. En vooral: de
affaire zorgde voor (of versterkte) het Franse schisma. Het volk werd
opgesplitst in twee kampen: monarchisten tegen republikeinen,
katholieken tegen vrijdenkers, antisemieten tegen kosmopolieten,
autoritairen tegen democraten.
Ostracisme
Plots
gingen kunstenaars en geleerden die van toeten noch blazen wisten zich
met politiek moeien. Levenslange vriendschappen kwamen ten einde; broers
wilden niet meer tegen elkaar spreken; joden waren niet meer welkom op
feestjes. Er werden manifestaties georganiseerd, steun-comités
samengesteld, tijdschriften opgericht, advocaten ingeschakeld. Sommige
van die advocaten werden neergeschoten op straat. Er werd geld
verzameld, geduelleerd, geostraciseeerd.
Sociologen
beweren dat je aan de hedendaagse verkiezingsuitslagen nog altijd ziet
in welke streken een van de twee kampen het sterkst stond
Men
beweert dat de strijd tussen collaboratie en verzet in Frankrijk werd
uitgevochten tussen de kinderen en kleinkinderen van de Dreyfusards en
de anti-Dreyfusards. Sociologen beweren dat je aan de hedendaagse
verkiezingsuitslagen nog altijd ziet in welke streken een van de twee
kampen het sterkst stond, 120 jaar geleden.
Nu is alles anders
Over
zo’n zaak wil je wel eens wat meer details kennen. En dan wordt het
moeilijk: het borderel, de spionerende dienstmeid, de
handschriftkwestie, de vervalsingen, homoseksuele relaties tussen
officieren en diplomaten, het geheime dossier, het briefje over ‘cette
canaille de D.’, en een eindeloze rij eigennamen van militairen met
allemaal dezelfde snor zodat je ze moeilijk uit elkaar houdt: Picquart,
Henry, Esterhazy, Mercier, Boisdeffre, Sandherr, Gonse, Cavaignac … Ik
kon het nooit onthouden.
Maar
nu is alles anders. Polanski heeft de affaire verfilmd en dat op zo’n
manier gedaan dat ik al die snorren nu wel uit elkaar kan houden. Ik
weet nu voor altijd hoe dwaas Henry uit zijn ogen keek, althans in de
film, en ik zal niet vergeten dat Picquart voortreffelijk piano speelde,
dat Esterhazy op een operetteheld leek, dat generaal Gonse vaak in de
tuin werkte en dat dat Sandherr beefde als een blad omdat hij syfillis
had. Daar ben ik de regisseur erg dankbaar voor.
Over Dreyfus of over Polanski?
Het
is ook een mooie film vind ik, een beetje traag, zoals we van Polanski
gewend zijn, maar bij zo’n ingewikkeld kluwen had die traagheid als
voordeel dat zelfs ik de draad goed kon volgen. Sommige recensenten
prijzen de ‘nuchtere’ toon van het verhaal, anderen vinden die toon
‘koud’. ’t Komt ongeveer op hetzelfde neer. Weer anderen brengen de film
in verband met Polanski’s eigen proces en veroordeling vanwege seksuele
betrekkingen met een meisje van 13.
Polanski heeft zorgvuldig alles vermeden wat had kunnen wijzen op een overeenkomst met zijn eigen zaak.
In
een erg onrechtvaardige recensie op Indiewire schrijft David Ehrlich:
‘Of course … the film isn’t really a film about the Dreyfus Affair at
all.’ (‘Natuurlijk…gaat de film eigenlijk helemaal niet over de
Dreyfusaffaire.’) Dat is onzin. Polanski heeft weliswaar verklaard dat
de film hem herinnerde aan zijn eigen ervaring met het gerecht, de media
en de publieke opinie, maar in de film merk je daar niets van. Die
Ehrlich weet geloof ik niet veel van Dreyfus af, anders zou hij moeten
toegeven dat elke klemtoon in de film volledig door de zaak van 1894 is
ingegeven, en geen enkele door die van 1977. Polanski heeft zorgvuldig
alles vermeden wat had kunnen wijzen op een overeenkomst met zijn eigen
zaak.
Hartstochtelijk geloven …
Toch
bestaan die overeenkomsten. Als iemand als Polanski, Woody Allen, Kevin
Spacey of Bart De Pauw vandaag beschuldigd wordt van seksueel
wangedrag, staan er onmiddellijk tienduizenden klaar om hartstochtelijk
te geloven dat die beschuldigingen waar zijn en dat weer eens een man
zich als seksueel roofdier heeft gedragen. Het dossier moeten de
gelovigen daarvoor niet kennen; het is voldoende dat iemand zich een
slachtoffer noemt.
In
de Dreyfuszaak waren er eveneens tienduizenden mensen die
hartstochtelijk geloofden in de schuld van Dreyfus. Ook zij moesten het
dossier niet kennen, dat trouwens geheim was; het was voor hen voldoende
dat de naam van het leger werd besmeurd en dat Dreyfus een jood was.
Dat hartstochtelijk geloven zonder bewijs, aan het einde van de
negentiende en aan het begin van de eenentwintigste eeuw, is een
opvallende overeenkomst.
Twee kampen toen, één kamp nu
Er is ook een verschil. In het Frankrijk van 1890 waren er naast de
tienduizenden anti-Dreyfusards ook tienduizenden Dreyfusards die even
hartstochtelijk geloofden als hun tegenstanders, maar dan in de onschuld
van hun held; die tienduizenden geloofden ook zonder veel bewijs. Het
was voor hen voldoende dat generaals en kolonels een jood vervolgden om
te concluderen dat die ónschuldig was. Er waren, zoals ik al zei, twee
kampen.*
In nette kranten, op nette televisieprogramma’s en op nette Hollywoodfeestjes komen ze niet aan het woord.
Maar
waar is vandaag het andere kamp als een publieke persoon door
‘MeToo’-vrouwen beschuldigd wordt van seksueel wangedrag? Die mensen
moeten bestaan, mannen bijvoorbeeld die zonder veel bewijs, rotsvast
geloven dat die MeToo-vrouwen, zoals alle vrouwen, liegen tot ze scheel
zien. Ze bestaan, maar ze houden zich schuil op de sociale media. In
nette kranten, op nette televisieprogramma’s en op nette
Hollywoodfeestjes komen ze niet aan het woord. Je had, zou je kunnen
zeggen, in de Dreyfustijd twee politiek correcte stromingen, met hun
eigen woordvoerders, partijen en kranten. In de MeTootijd heb je er maar
één.
Wherever the evidence leads
Polanski
heeft zijn film terecht opgehangen aan de figuur van kolonel Picquart
zonder wie de Dreyfuskwestie nooit een affaire zou zijn geworden.
Picquart was een militarist en een antisemiet, en dat is hij altijd
gebleven. Hij geloofde in de schuld van de jood. Maar toen hij bewijs
van het tegendeel vond, liet hij zich dáárdoor leiden, en niet door zijn
geloof. Hij was bereid zijn weg te vervolgen ‘wherevever the evidence
leads’. Dat is mooi.
*
Je had in de twee kampen ook ongelovigen, of althans lui voor wie de
schuld van Dreyfus slechts een bijzaak was. De anti-Dreyfusard Charles
Maurras vond de kwestie van schuld of onschuld onbelangrijk. Waar het om
ging was het prestige van het leger. De Dreyfusard Julien Benda, van
zijn kant, was alleen geïnteresseerd in het volgen van de abstracte
rechtsprincipes. Als Dreyfus schuldig was geweest, schreef hij, dan zou
hij hem met nog meer enthousiasme hebben verdedigd omdat die schuld door
het ‘geheime dossier’ niet op een rechtsgeldige manier was vastgesteld.
NA GESCHRIJFSEL
*
- Apen en schapen leven in kudden. Leeuwen leven meestal alleen.
*
Geen opmerkingen:
Een reactie posten