2843
121 - DOORBRAAK
*
*
Benno Barnard
Seks, dood en God
dagboekaantekeningen (15)
*
VRIJDAG 6 MAART 2020
*
VOOR-GESCHRIJFSEL
*
We
voelen ons ’n beetje mede-voyeur, maar lezen door. Typerend vanwege die
rat, om zo op ne Rode te gelijken. Hoe kan dat beest nou zoiets op
voorhand voorzien?
*
6 maart 2020
Leestijd 13 minuten
**
Grahame-Pearce
Voor de kapitaalkrachtigen onder ons
foto: ©collage
*
PARALIPOMENA
Wasdag (20 februari)
Op
mijn rituele hondenwandeling bereik ik de plek waar Mr. Badger een week
geleden dood en nat lag te wezen; onder de kale meidoorn (is het een
meidoorn?) resteert een vage afdruk in de modder, die je met gips zou
kunnen vullen voor een half afgietsel van zijn zijde. Levert dat kunst
op? Alleen als je ook zijn postume natheid zou kunnen boetseren, die
bebloede bek; als je erin slaagde dat dode beest op een of andere manier
antropomorf te maken. Als je de lijdende mens via hem kon uitbeelden.
Maar ik kan niet beeldhouwen.
Laat
ik dus maar een beetje schrijven dat mijn antropomorfe voorstelling van
hem kinderlijk blijft: hij is teruggekeerd naar The Wind in the
Willows, waar hij monter voortleeft in het behaaglijke Engeland van
1908. Behaaglijk voor zover je geen fabrieksarbeider was tenminste; niet
voor niets is Kenneth Grahame ervan beschuldigd een
valse allegorie te hebben geschreven, een conservatief pamflet:
literatuur wetenschappers hebben de ratten in het boek als de opstandige arbeidersklasse geïnterpreteerd. Maar ach, de literatuurwetenschap heeft mij ook wel eens voor een reactionaire das uitgemaakt.
Ik
vervolg mijn pad, af en toe de honden fluitend, die soms komen bedelen
om een stok, soms een lekker geurtje volgen. Zo beschrijven we een
dubbele lus door de velden achter het dorp – en dan zie ik plotseling
mezelf in de verte, ik ben al aanbeland op de plaats die ik straks zal
bereiken… om 15:06 kan ik mijn locatie van ongeveer 15:11 al zien,
daarginds, halverwege het pad onder de eiken die de grens tussen twee
middeleeuwse percelen markeren!
Maar voor ik dat punt bereik, snijd ik gauw een hoek af.
Een vink hamert bevestigend. Een eik kraakt wijsgerig. Een rat werpt een socialistische blik op mijn bemodderde laarzen.
Het doet me aan een ander kinderboek denken; laat mij u daarover iets vertellen.
Engeland
is zijn eigen tijdmachine en het is alsof iedereen in dit land –
althans het soort iedereen dat ik ontmoet – An Experiment with Time
heeft gelezen, een verhandeling van de filosoof J.W. Dunne uit 1927,
waarvan de centrale propositie luidt dat alles synchroon gebeurt; maar
aangezien dat voor ons kleine bewustzijn onvatbaar is, vertaalt het die
gelijktijdigheid in het verloop der dingen, in geschiedenis dus. Wat
overeenstemt met de historische obsessie van de Engelsen en de talloze
tijdreizen in hun kinderboeken.
‘Tom’s Midnight Garden’
is verschenen in 1958. Philippa Pearce heeft het naar eigen zeggen mede
onder invloed van Dunne geschreven. Er wordt dus in ge-tijdreisd, niet
dankzij tovenarij of door het poreus worden van de meetbare
werkelijkheid – Toms vehikel is de droom, de droom van iemand anders
welteverstaan.
Zijn
broertje heeft de mazelen (dit was lang voor verwarde nazaten van
Rousseau zich tegen vaccinatie zouden verzetten) en brengt de vakantie
door bij een Oom en Tante. Hun flat maakt deel uit van wat ooit een
vooraanstaand huis is geweest. Op de bovenverdieping woont de bejaarde
Mrs Bartholomew, die ’s nachts droomt van het oorspronkelijke huis, waar
ze als meisje heeft gewoond, toen het nog een eenheid vormde, met
personeel en een boomgaard en zonder gedoe met wereldoorlogen en een
zich emanciperende arbeidersklasse – u kent dat soort Engelse
plattelandshuizen.
Wanneer
de grootvaderklok een dertiende uur na middernacht slaat, opent Tom de
deur en staat in de tuin, dezelfde tuin die later verkaveld zal worden.
En daar ontmoet hij de jonge Hatty in haar ouderwetse kleren. (Intussen
ijsbeert Bertie in de belle époque tot hij eindelijk die ouwe theemuts
van een Victoria mag opvolgen.)
In
het slot-hoofdstuk ontmoet Tom mevrouw Bartholomew. Ze vertelt hoe zij
steeds ouder en ‘hij’ steeds doorzichtiger werd in haar dromen; hoe de
tuin werd gesloopt en het huis verbouwd; hoe ze trouwde en twee zonen
kreeg, die allebei in Frankrijk zouden sneuvelen…
Gaat dit verhaal over het onderbewustzijn? In de Victoriaanse Tijd waren we nog niet uitgerust met dat attribuut, dat (ik citeer mezelf)
als een grote zware sleutel aan een koord rond onze nek hangt – een
sleutel die nergens op past, en zeker niet op onze boeien, sterker nog,
die de taak van de boeien heeft overgenomen. Want zijn we niet geketend
door de noties van die treurige psychologie?
Nee,
dit verhaal peilt dieper: het daalt af in het geheugen, dat ouder,
rijker en veelomvattender is dan wijzelf. Het legt mijn levensfilosofie
beter uit dan ik dat zelf kan. Geen kinderboek heeft mij meer beïnvloed.
22 februari
Er
is een kind in mijn leven, of aan de periferie van mijn leven… het is
een verschrikkelijk verhaal, maar nu ik hier toch aan het vertellen ben,
zal ik ook dit vertellen.
Of beter gezegd, hij wàs een kind; nu is hij in de twintig. Hij heet Winston
en is de zoon van een nicht van mijn vrouw. Afkomstig uit hetzelfde
stadje waar Anna is verongelukt, het stadje van mijn schoonouders,
Goshen, Indiana. Nog in de jaren vijftig, toen ik al op
aarde rondkroop, moesten zwarte mensen die zaken kwamen doen in Goshen
zich bij de sheriff melden; ze mochten er geen hotelkamer nemen. Zo’n
soort stadje dus, waar mijn bruine dochter soms te horen kreeg ‘dat
Trump haar soort wel het land uit zou gooien’. Maar ik ken er veel
aardige mensen.
Winston
behoort daar niet toe. Hij is niet aardig. Een jongen die op een
zomerdag een pingpong wedstrijd tegen de vier jaar jongere Christopher
verloor en daarop zijn batje naar het hoofd van mijn zoon smeet.
Toen
hij zestien was brak deze achterneef in het huis van een professor in.
De professor werd wakker, daalde de trap af en belandde in een
Amerikaans cliché, dat de vorm van een mes aannam. Hij stierf ter
plekke. Winston verdween in de nacht. Pas zeven jaar later werd hij
gearresteerd, in 2018.
(Nu
moet ik naar het voetbal, waar ik trots en jaloers naar het sterke,
soepele lichaam van mijn zoon zal kijken, die zijn gebruikelijke
arabesken zal draaien op het middenveld.)
‘s Avonds (regen als zweepslagen tegen de ruiten)
Sindsdien
zit Winston in de gevangenis. De begindatum van zijn proces is
inmiddels vastgelegd: maandag 15 juni. Na twee jaar in de vergeetput
krijgt hij eindelijk een proces. Amerikaanse gevangenissen zijn
barbaars. Ongetwijfeld is hij inmiddels iemands hoertje. Het Amerikaanse
juridische systeem is ook in de meest geciviliseerde staten
onvoorstelbaar wreed. Winston mag zijn familie niet zien voor zijn straf
is uitgesproken. Niemand begrijpt waarom dat is, maar het schijnt een
gangbare praktijk te zijn. Hij krijgt enkel bezoek van zijn advocaat en
een geestelijke. Zijn ouders spreekt hij via een skype verbinding. Hij
is al twee jaar niet door zijn moeder omhelsd.
Ik
probeer me af en toe zijn toestand voor te stellen. Een agressieve
jongen. Een moordenaar. Uiterst voorzichtig mee omgaan. Valt er nog iets
van hem te maken? Nu waarschijnlijk niet meer.
Vechtpartijen.
Anaal geneukt. Grotere vent moeten afzuigen. Eenzame opsluiting.
Wanhoop. Berusting. Te weinig hersens om te studeren. Valse
vriendschappen. Drugs.
‘s Nachts
Nu
ik het heb opgeschreven, kwelt het me meer in plaats van minder –
geloof nooit schrijvers die hun vak therapeutische kwaliteiten
toedichten.
Winston
kan de doodstraf niet krijgen omdat hij nog minderjarig was toen hij de
moord pleegde, maar ik zie er Indiana wel voor aan hem vijftig jaar te
laten wegrotten. Dwalend door de wereldomspannende stad Epistemopolis,
op zoek naar meer juridische informatie, beland ik in een steeg waar ik
de rusteloze geest van de kleine George Stinney tegenkom.
Vals
beschuldigd van de moord op twee blanke meisjes in het South Carolina
van 1944. Ter dood veroordeeld. Pas in de executiekamer zag hij zijn
vader terug. Hij was te klein om goed te kunnen worden vastgesjord.
Daarom moest hij op een Bijbel gaan zitten. Hij zei niets. Hij huilde
zachtjes. Toen de hendel was overgehaald, gleed het te grote masker van
zijn gezicht. Zijn tanden rookten; een oog was gesmolten. Hij was
veertien jaar oud.
23 februari
Ik
ontsteek een kaars voor Winston en sluit mijn ogen. Achter mij zacht
kerkgemurmel. Ik probeer iets te denken, maar kom niet verder dan een
anglicaans gestileerde vloek. Tussen mijn oogleden vervloeit het
kaarslicht met sentiment.
Koffie
bij Gary en Duncan thuis. Ik verklaar dat de priester van ieder talent
gespeend is; moge er spoedig een nieuwe komen, een man – of vrouw – met
smaak, allure en een ietsiepietsie filosofische, historische en
theologische kennis, want dat gezemel over gevoelens, God sta ons bij!
God mag trouwens weten wat hij precies met zijn Kerk, zijn priesters en
zijn mensheid bedoeld heeft.
‘s Middags
Verhoudt
de liefde zich tot de dood zoals het bed tot de elektrische stoel?
Natuurlijk, je kunt wel doodgaan in een bed, maar niet vrijen in een
elektrische stoel; anderzijds kreeg de mannelijke opgeknoopte (voor de
introductie van het valluik) naar het schijnt een laatste stijve, ook
een manier om een middelvinger op te steken naar beul en publiek.
25 februari
Emily Hale correspondeerde tussen 1930 en 1956 met T.S. Eliot.
Ze schonk Princeton ruim duizend brieven die pas vijftig jaar na de
dood van beiden geopend en bestudeerd mochten worden. Afgelopen oktober
was het zover: de houten kistjes, omwikkeld met koperen banden en
draden, werden geopend in de Firestone Library van de universiteit.
‘You
have made me perfectly happy: that is, happier than I have ever been in
my life,’ schreef Eliot in een van de brieven volgens The Guardian. ‘I
tried to pretend that my love for you was dead, though I could only do
so by pretending myself that my heart was dead.’
Dichters
schrijven wel meer flauwekul, vooral als de toehoorder een vrouw is, en
terwijl ze hopen dat het lustobject haar standvastigheid verliest,
beginnen ze gewoonlijk zelf te zwijmelen.
Maar het werd niets met Emily.
‘Ik was niet verliefd op Emily Hale,’ schreef Eliot op 25 november 1960. ‘Emily Hale zou de dichter in mij hebben vermoord.’
De angst van de dichter voor huwelijksgeluk. De wieg als het open graf van de poëzie.
Aswoensdag
Bezoek aan de barbier in het dorp.
De
barbier is een meisje van Christophers leeftijd, dat helemaal alleen
haar kapperszaak heeft opgezet. Ze knipt uitsluitend heren. Op de hoek
van haar gevel draait de rood-wit-blauwe spiraal van een traditionele
barbiersstok.
Het
leder zucht verlekkerd als ik ga zitten. In de spiegel ontstaat de
ijsbeer. Ze heeft rode gel-nagels en een bril met melkachtige glazen. Ik
vertel haar over mijn grootvader voor de oorlog, op wiens etalageruit
HEERENKAPPER staat te lezen; daarachter zie je op de enige resterende
foto haarstukjes, vlechten, een batterij kammen, scharen, sifons en
overige attributen, maar midden in dit sepia Rotterdam van 1930 doemen
diep in de spiegel haar rode nagels op, die zich over mijn kalende
schedel heen en weer haasten, terwijl haar vaag slaapverwekkende stem in
het streekaccent vraagt wat ik vanavond ga doen…
Welnu,
het is Aswoensdag, kind, ik ga een kruisje op mijn voorhoofd laten
zetten om me te herinneren aan het feit dat ik stof en as ben en ooit
daartoe zal wederkeren. Weet je wat Aswoensdag is? Dat is de woensdag voor de Vastentijd begint, die uitmondt in Pasen. Weet je wat Pasen is?
Because I know that time is always time
And place is always and only place
Dat is Eliot, Ash Wednesday, nee, geen vrolijk gedicht, en wat je zegt,
Palmpasen-kruisjes
van vorig jaar verbranden en met de as op het voorhoofd van een
volwassene een kruisje tekenen is behoorlijk mal… Weet je wat symboliek
betekent?
‘Ik ga lekker naar een film op tv kijken,’ zeg ik.
Schrikkeldag
Een vriend schrijft me dat hij zijn vader in het mortuarium voor de laatste keer gaat groeten: ‘Zijn lijk zal op hem lijken.’
Ik
wilde mijn dode ouders niet zien – en bovenal het achttienjarige lijkje
van Anna niet. Maar mijn vader zag ik per vergissing. Hij lag opgebaard
in een zijkapel van de oud-katholieke kathedraal van Sint-Gertrudis in
Utrecht; er was een wake de avond voor de begrafenis-mis; ik zat in een
bank mijn best te doen aan iets anders te denken, probeerde mijn
gedachten te richten op een imaginair schilderij van een naakte vrouw,
maar op de glijdende schaal van dood en erotiek bewoog mijn hoofd zich
onafhankelijk van mijn wil iets te ver naar links – de vrouw loste op en
ik zag de beschilderde wassen karikatuur van mijn vader, die mijn vader
helemaal niet was, verlicht door genoeg kaarsen om de schemering te
vernietigen.
Ik stond op en vervuld van afschuw verliet ik het kerkgebouw.
Maandag
Kom, nog eens een potje armworstelen met een collega.
Dimitri Verhulst publiceerde onlangs Onze verslaggever in de leegte.
Ongedateerde
dagboeken en wordt in het ooit baldadige, thans volmaakt conventionele
weekblad geïnterviewd. ‘Voor de goede orde: zijn die “ongedateerde
dagboeken” echte dagboeken, of zijn ze opgepoetst?’ vraagt de journalist
vermoeid.
Verhulst:
‘Er is niks aan opgepoetst. Ik hou niet van het soort gekunstelde
dagboeken waarvan de schrijvers op voorhand weten dat ze gepubliceerd
zullen worden. In mijn geval gaat het om losse flodders, sommige getypt,
sommige geschreven, die ergens in een schoenendoos beland waren. Ik
vind dat er een soort deontologie van het dagboek is: je moet
respecteren wat je op een bepaald moment hebt opgeschreven. Vandaar ook
het ongemak, de schaamte die ik nu voel. Ik sta hier in mijn blootje,
hè?’
O
Dimitri! Ik doe nu juist mijn best om leesbaar te maken wat ik
inderhaast in mijn schriftje heb gekrabbeld, uit elementaire
hoffelijkheid tegenover de lezer, tegenover u dus, die ik in mijn
dagboeken dan ook onbekommerd toespreek alsof u tegenover mij zat te
slurpen van uw kopje thee.
En
natuurlijk heeft hij zijn notities wel bewerkt, de stijl, de
compositie… zelfs zijn blootje is zorgvuldig bedacht, die pose van de
spontane, ruige, coke snuivende bink, die ook wel een beetje een
gegeneerde idioot is, zo zacht als de dichtkunst zelf wanneer je hem
aanraakt.
Voor
de rest is dat hele dagboek strontvervelend: coke en de ene geliefde na
de andere; het is de kleinburgerlijke versie van de decadente Franse
schrijvers, Baudelaire, de Goncourts, Huysmans, die heel wat meer
pauwenstaart hadden om te ontvouwen.
Nee,
dat dagboek van Verhulst is het tegendeel van mijn eigen gekunstelde
dagboek: het gaat allemaal over hem, terwijl ik het nu juist nooit over
mijn neusgaten heb, en over seks alleen om mijn vrouw te eren.
Verhulst
noemt Sylvia Kristel ‘een poppetje dat niet kon acteren’ – hoe simpel
zou het zijn die woorden met een achteloze polsdraai in een definitie
van hemzelf te veranderen.
Dinsdag
Heb ik het recht met een mestvork op een collega af te stormen of verlaag ik me dan tot de dorpsvete?
Ik
vraag geen subsidies aan, ik verbied mijn uitgever boeken van mijn hand
in te zenden voor geldprijzen met nominaties. Dit voorbeeldige gedrag
moet u zien tegen de achtergrond van mijn inkomen: ik verdien per maand
gemiddeld 500 euro als schrijver, een vergelijkbaar bedrag als gastheer
van een bed&breakfast, en mijn pensioen, dat ik sinds november vorig
jaar ontvang, bedraagt 820 euro. Kortom, ik verkeer niet in een financiële positie die behalve Fressen ook veel Moral mogelijk maakt.
5 maart
Cantates
van Bach op YouTube. In een spierwitte Zwitserse kerk weerklinkt
‘Wachet auf, ruft uns die Stimme’ en alles klopt: de energiek zwaaiende
dirigent met zijn vooroorlogse brilletje, het toegewijde strijken van de
violisten, het nijvere blazen van de hoboïsten, en vooral het koor
natuurlijk.
Hoor,
nu welt c-klein uit de keel van een blondine op… kijk toch, die blonde
paardenstaart! Kun je zingend op iemand lijken? Het is Joy, iets jonger,
maar onmiskenbaar Joy.
‘Wann kommst Du?’ kwinkeleert ze.
*
NA-GESCHRIJFSEL
*
Tussen “…” even kort herhalen. Zodat het zowel bij de lezer als bij mijzelf goed doordringt… En ‘ad vitam eternam’ opgeslagen blijft in ons persoonlijk archief. Voor later. Tegen dat ooit ‘Meneer Meerdernood’ komt….
Na
lezing, volhardt en ondertekent ondergetekende zijn stelling: de Heer
Barnard is geen genie. Maar hij is wel zeer spitsvondig. Voor dat eerste
feliciteer ik hem; voor dat tweede benijd ik hem.
*
Engeland is zijn eigen tijdmachine….
*
Zodanig recalcitrant dat het bij momenten hallucinant wordt (22 Feb)
*
€820…. Je zou van minder chagrijnig worden.
’n
Goeie raad, Beste Beeno: wordt bij ons in de Westheok ‘gold digger’ –
neem daarvoor misschien eerst ’n donker gekleurde shampoo-douche, vertel
dat je geen papieren meer hebt en dat je uit Nederlands-Indië uit ‘t
oorlogsgebied naar hier bent gekomen. Leefloon €1400 + gratis
huisvesting + gratis nutsvoorzieningen + ‘leef-pakketten’ om van te
dromen.
Met
die Rutte van jullie wordt het noppes. Het biedt U trouwens de mogelijk
om U ons dialect eigen te maken. Zo kunt U dan schrijven, dat met ‘rutte zijn’ in feite ‘platzak zijn’, bedoeld wordt…
Ach, ’t is niks, jong… Agge mô leut’ êt.
*
*
Geen opmerkingen:
Een reactie posten